Het is ijzig koud in de kerk. Sneeuwlaarzen zijn bestand tegen wind en ijs maar niet tegen onverwarmde marmeren vloeren. De dirigent tikt met zijn stokje op de katheder en kucht. Hij roept een nummer en het meisje naast mij slaat haar map open. Ik doe hetzelfde. ‘Luister maar naar mij’, fluistert ze. Lief van haar.
Waar je woont op deze wereld
tussen bloemen of beton
elke dag is er een leven
elke dag een nieuwe zon.
Het liedje ken ik uit mijn jeugd maar de altpartij is lastig. Als ik zachtjes probeer mee te zingen, draait de griet voor mij zich om. Ze kijkt me lang en doordringend aan. Nu durf ik helemaal niet meer.
In de pauze krijgen we koffie en thee in de sacristie. Een jongen komt met een schaal met koekjes langs.
‘Zo, dus u bent nieuw?’ vraagt hij.
Hij is ruim een kop groter dan ik. Ik kijk naar zijn borst, naar zijn dikke groene coltrui. Wat zou ik daar graag even mijn koude wang tegenaan leggen.
‘Wij zijn de invallers’, leg ik uit terwijl ik mijn ogen dwing naar boven te kijken, ‘om jullie bij de nachtdienst ..’
Ik kom aan bij zijn gezicht. Wat een ogen! Groot en blauw en lachend.
‘O, je bent van het gemengd koor!’ concludeert hij.
‘Eh ja.. om jullie te versterken bij de kerstzang’, zeg ik.
‘Nou, welkom dan’, antwoorden zijn volle lippen en hij loopt door.
‘Ik ken je moeder!’ roep ik hem achterna.
Hij draait zich om. ‘Sorry, wat zeg je?’
‘Van school’, zeg ik, ‘van vroeger’.
Hij geeft de schaal met koekjes aan een koorlid en loopt terug naar mij.
‘Ik ben Han’, zegt hij. Een rimpelloze hand met lange vingers vouwt zich om de mijne. ‘Ik ben de bassist’.
‘Ik ben Sanne, zeg ik, ‘en ik wou dat ik jouw trui had. Wat is het hier koud!’
Zijn mond lacht brede witte tanden, allemaal even recht.
De koorleden zetten zich in beweging, we gaan de koude kerk weer in. Als ik op mijn plek sta, tikt iemand op mijn schouder. Het koorlid achter mij duwt iets zachts in mijn handen, de trui. Ik zoek hem met mijn ogen, hij knipoogt. Flirt hij nou met mij? Hij knikt ter aanmoediging en ik trek de trui aan. Die ruikt heerlijk en verwarmt me letterlijk en figuurlijk.
Elke dag een nieuwe kans
samen weer op weg te gaan
samenwerken in zijn liefde
samenwerken in zijn naam.
Enkele uren later trekken zijn handen de trui over mijn hoofd, in mijn appartement, op mijn bank. De mond en de blauwe ogen zijn dwingend, de mooie handen weten de weg. De contradictie tussen zijn ingetoomde passie en zijn jeugd kon niet groter zijn. Terwijl we de liefde bedrijven vraag ik me af waar ik mee bezig ben, wat zijn moeder ervan zou denken, hoe jong hij eigenlijk is, of hij de rimpels op mijn benen ziet. Ik bereik fysiek geen hoogtepunt terwijl het dat wel is.
De kou in de kerk neem ik voortaan voor lief; na iedere repetitie word ik warm gewreven door zijn jonge lichaam. De somberte van december raakt me niet meer, de eenzaamheid van de donkere dagen krijgt geen vat op mij. Ik brand kaarsen, versier kransen en voor het eerst in jaren koop ik een kerstboom. Het is gezellig in huis, sfeervol en warm. De vier adventsweken zijn niet alleen de opmaat naar kerst. Ze kondigen mijn bevrijding aan. Ik kan bijna bij de brutaliteit uit mijn jeugd, bijna bij de schaamteloosheid die ik eens bezat, bijna bij de vrijheid die ik voelde voordat ik bekrompen werd. Elke week kom ik dichterbij mezelf, dichter bij de passie die keurig opgeborgen in mij zit. De repetities vormen de opmaat naar een meesterstuk dat steeds beter gespeeld wordt. Iedere week kom ik dichter bij mijn hoogtepunt.
Elke dag een nieuwe kans
om opnieuw op weg te gaan
en te zoeken naar ’t wonder
naar de God in ons bestaan.
Tijdens de nachtdienst kijk ik zijn kant niet op. Ik zing de vrome liederen terwijl ik denk aan de onchristelijke dingen die er na de mis zullen gebeuren. Deze keer zal ik alles geven, mezelf bevrijden van alle dogma’s, me laten gaan op zijn ritme. Tijdens het laatste couplet van het laatste lied loopt de pastoor naar de deur van de sacristie. Daar luidt hij de bel ten teken dat het volk mag vertrekken. Het koor doet er nog een schepje bovenop; harder zingen we, hoger in de borst, trots en voldaan, tot de laatste noot wegsterft in de galmende akoestiek. Het volk applaudisseert, de koorleden vallen elkaar om de hals, iedereen lacht.
Er is warme chocomel en kerstbrood in de pastorie maar ik heb thuis hapjes en champagne dus ik trek mijn jas aan en loop naar huis. Daar verruil ik mijn zwarte koortenue voor een rood lingeriesetje en ik vlij me op de bank, zodanig dat mijn stiletto’s zich niet door de zitting boren. Hij zal er zo zijn en ik wacht, opgewonden. Klaar voor hem, klaar om klaar te komen, klaar voor het Magnum Opus.
Dan piept mijn telefoon en het scherm licht op. ‘Zalig kerstfeest’, staat er. Ik veeg het bericht open: ‘Ook namens mijn moeder’.